Een surrealistische dag, beter dan dat kan ik de tiende sterfdag van Theo van Gogh niet omschrijven. Niet omdat hij dood is en dat zo vreselijk is en niet te bevatten. Ik bevat namelijk best dat hij net zo dood is als vorig jaar en ik vermoed dat het ook volgend jaar niet veel anders zal zijn. Als je het eenmaal bent is het vrij permanent. Voor familie en naasten zal het nog steeds wel even vreselijk zijn als toen, schat ik zo. Dan is tien jaar niet zo lang en waarschijnlijk slijt het nooit. Als enkel kijker en lezer van zijn oeuvre, is het al een stuk minder. Eigenlijk is er voor mij zelfs niets veranderd, behalve dat er geen nieuw werk meer verschijnt. En als egoïstisch mens maak ik me eigenlijk ook meer druk om eigen naasten die me in de loop der jaren ontvallen zijn.

Het feit dat er ook verder eigenlijk niet zoveel veranderd is, draagt wel bij aan mijn surrealistische gevoel. Je zou verwachten dat er iets gebeurd zou zijn in die tien jaar. Een omslagje, al was het nog zo klein. Toch echter nog steeds dezelfde geluiden. Ook na tien jaar heeft hij het ook wel een beetje aan zichzelf te danken volgens duiders in de media. Alsof het een soort karma was, dat hij juist door een geitenneuker werd vermoord. Een woordje dat ook nog steeds gevoelig ligt. Je weet hoe het met hem afliep immers, zeg het maar niet hardop. En ook nu, heeft Mohammed, die Theo omlegde vanwege het beledigen van zijn naamgenoot, nog steeds geen status als echte ware Moslim, maar is een neppert. Een incidentje, niet representatief voor alle Moslims in Nederland. En nee, vast niet allemaal, maar onder hen zitten wel verrekte veel die de motieven van Mohammed zeggen te begrijpen, want gutgutgut wat ging die Theo toch respectloos tekeer hun denkbeeldige dictator en profeet. Om nog maar te zwijgen over Submission. Had Nederland Theo maar eerder de mond gesnoerd, dan was het nooit zover gekomen, want met zoiets vreselijks zomaar ongestraft wegkomen, dat is toch werkelijk ondenkbaar?

En dan denk ik nee, dat is niet ondenkbaar, want dat hadden we. Dat was namelijk het mooie aan de vrijheid van meningsuiting, dat je gewoon dat soort dingen kon zeggen, over wie of wat dan ook, zelfs op een groot podium, zonder dat je dood in de straat post aan Ayaan opgeprikt krijgt. Anno nu is dat overigens niet langer het enige dat je dient te vrezen. Trek je je scheur iets te ver open, dan bestaat er ook nog eens de kans dat je voor het gerecht moet verschijnen. En dan niet voor een sharia-rechtbank in het Midden-Oosten, maar gewoon hier achter de dijken. Nu nog tenminste. Zou je de stijle stijgende lijn in het absurde doortrekken dan is het niet geheel ondenkbaar dat Greet ooit nog eens wordt uitgeleverd aan het Kalifaat. Als een soort goodwill, want we moeten met zijn allen natuurlijk niet willen dat Moslims denken dat we respectloos zijn tegenover de Islam. Een klein blond zoenoffertje. In een koffertje. Met wat postzegels erop.  

En dan komen we bij de pindakaasvloer. Een vieze niet functionele plakkerige bende in een voorheen mooie ruimte. Ooit besloot een directeur dat het een aanwinst zou zijn voor heel Nederland. Het kostte wellicht de hoofdprijs, maar dan had je wel iets unieks en iets exotisch. Op den duur zou men het wel leren begrijpen en waarderen, zo luidde de verwachting, mits je er voor openstaat natuurlijk. Om het toeval een handje te helpen, liet men kunstkenners en hoogwaardigheidbekleders aanrukken. De gehele elite. En minstens zoveel champagne. Daarmee werd meteen het succes beklonken. Lovende kritieken, over hoe het werk het succes van Nederland tot in detail verbeeldde.

Tot het echte publiek verscheen. Men vond het niets en zag het liever verdwijnen. Er werd gesproken over de ondergang van de Nederlandse kunst. In het nieuws verschenen stukjes die het werk ridiculiseerden. Een argeloze toerist, die in de boeien werd afgevoerd, omdat hij het werk per ongeluk had beschadigd, maakte de hilariteit en chaos compleet. Men was er klaar mee. De pindakaasvloer hoorde niet thuis in Nederland, noch de maker en liefhebbers. De strijd, hoewel hevig, werd gevoerd met een steekspelletje van woorden, tot op klaarlichte dag een roemruchte grappenmaker door een pindakaasfanaticus werd vermoord. In het nieuws sprak men van een incident. Er volgden betogingen en er braken relletjes uit. Verwoed deed de elite een poging tot damage control. In elke talkshow verscheen wel weer iemand die de pindakaasvloer verdedigde en het web werd overspoeld met opiniestukken.

De boodschap, in verschillende toonaarden, was telkens eenzelfde. Job Cohen verwoordde het misschien nog wel het allerbest. Allereerst sprak hij zich fel uit tegen kritieken op de grondlegger van het werk, want respect, daar draait het in de wereld in de eerste plaats immers om. De dode was een betreurenswaardig incident om van te leren. Over het werk zelf zei hij dat men er gewoon naar moest blijven kijken en moest accepteren. Het liefst onder het genot van een kopje thee en vijf keer per dag. Het wederzijds begrip zou vanzelf komen. Rotsvast was hij geweest in zijn overtuiging, toen hij zei dat de pindakaasvloer reeds een onlosmakelijk onderdeel was geworden van de Nederlandse cultuur. De vloer van vrede en verdraagzaamheid, zoals hij het liefdevol omschreef. Hij had zich zelfs thuis al een klein vloertje laten aanmeten. Richting Mekka. En dat verklaarde meteen de bruine vlek op zijn voorhoofd.